Hetty Site

Brief aan de nichtjes Heintje en Dina -1949 1

Opoe Eggink met Mies en kleine Harry.

[i]Ik weet niet hoe het jullie gaat, maar ik vind deze brieven juweeltjes, niet alleen laat opa veel van zijn eigen innerlijk zien, maar vertelt ons op deze manier over het leven in die tijd in deze streek.[/i]

Boskamp 12- 6- ‘49
Beste kinderen,

Gisteren moesten we met een varken naar de beer. Omdat het dier bij een vorige gelegenheid slecht wilde lopen, waren wij, Jan en ik, maar met ons beiden gegaan. We gaan daarmee naar Mokkink bij het kasteel. Maar het viel mee, het liep best.. Toen we daar kwamen dacht ik ineens aan een boodschap van Lindenschot, ik moest even naar hun radio komen kijken. En toen dacht ik: dat kan ik meteen wel waarnemen. Ik zeg tegen Jan:”Het varken heeft erheen best gelopen, dat doet het zeker op de terugweg ook wel, dat kun je wel alleen. Dan ga ik even bij Lindenschot langs om naar hun radio te kijken". Wel, Jan dacht dat hij dat ook wel alleen kon.
Dus ik kwam bij Lindenschot, trek het ding zijn jas uit en toen vond ik een dode muis die waarschijnlijk kortsluiting had gemaakt en er zelf het loodje bij gelegd had. Dat was me nog niet eerder gepasseerd. Het beest er uit gegooid en nu zal het wel weer gaan denk ik.
Onder de hand vertelt mij Herman dat de jonge vrouw bij de Jaeger ziek was, een soort kou in het hoofd en misschien zou ze nog wel naar het ziekenhuis moeten. Ik zeg:”Daar moet ik meer van weten. Ik ga er meteen naar toe op Herman zijn fiets”.. Gelukkig was het niet zo erg, het werd al weer beter en af en toe wordt ze nog bestraald. Ik vroeg nog aan haar:”Waar heb je nou de slimste pijn?” Het was boven de ogen en dan tot in het achterhoofd toe, maar met wat geduld zou ze zo weer opgeknapt wezen. Je moeder maakt me nog gauw een kop cacao klaar en onderhand vertelt ze me van jullie beiden. Ja, zegt ze op een vraag van mij hoe het jullie ging, het was best met hun, maar ze kregen zo graag een brief van thuis. Nu dat liet zich begrijpen. Ze hadden pas nog geschreven met de vraag of ome Johan niet eens weer kon schrijven. Het was alweer zo’n tijd geleden dat hij geschreven had. Ja kinderen dat is zo, je vader leefde nog en Hendrik is nu al drie jaar en, laat zien, vijf maand geleden gestorven. Heb ik het goed? Vroeger dacht ik altijd… dat zal wel op het rijtje afgaan, eerst ikke, dan Hendrik en dan een keer Hanna.. Maar het ging anders, je vaders lichaam was in ’46 al kats versleten door zijn hart en ik ben nu, drie jaar later, nog best gezond, alleen …ik word wat luier zie. Als ik het bedaard aan doe, maak ik de dag nog best vol, maar toen we laatst een put moesten graven voor de gierkelder ging het minder. Toen het middag was gingen we eten, wat krant lezen en toen nog wat knikkebollen in de stoel en toen weer aan de slag. Maar dat was mis, ik kon niet weer aan de gang komen. Ik was kwaad op mezelf, maar dat hielp ook al niet veel. Ik dacht: even een sigaretje roken, dan draait het wel weer, maar Jan moest het best afmaken.
Ja zo gaat het als je in de zeuventig raakt, dat hoort zo bij de gang van het leven en het is ook wel goed zoals het is.
Moeder de vrouw wordt er ook niet sterker op, heeft een keer bronchitis gehad en is daar altijd mee blijven zitten, dat heb je vaak.
Ik denk daar aan een mooi gedicht, dat ik eens kreeg van mevr. Metz, je weet wel daar in de buurt van van Ark. Ik wil er wat van overschrijven:

[i]Wat eerder vermoeid als het avond is,
Van eigen onfeilbaarheid minder gewis,
Wat minder snel gevend een oordeel, een blaam.
Eerbiedig voorzichtig, voor buurmans naam,
Niet hunkrend naar eer en een handvol goud
Maar veilig verwijlend bij ’t lieflijk van ouds,
Wat ruimer van blik, wat klaarder van geest,
Meer liefde voor mensen wel allermeest;
Zo naadren we langzaam het eind van de baan,
Waar tijd en eeuwigheid samen gaan…
Wat warmer voor vrienden uit onze jeugd,
Wat minder fel strijden voor eer en deugd,
Wat zachter het oordeel, meer helpend de hand,
Wat minder nieuwsgierig voor nieuws uit de krant,
Wij ordenen al wat het leven ons gaf,
En wachten blijmoedig de avond af…
Wat meerder rust, voor de droom, het gebed,
Een droom die vaak in ’t verleden ons zet,
Wat het oog niet meer ziet, maar in ’t harte nog leeft,
’t Ging voorbij, waaraan ’t heden zijn zegen nog geeft,
Zo wachtend en dromend komt eenmaal de dag,
Voor een reis naar het land, wat geen sterv’ling ooit zag[/i].

Dit is een gedicht dat oude mensen mooi moeten vinden, maar misschien vinden jullie er ook al wel wat in. Ik zou voor die laatste regel dit voorbehoud willen maken: wat het sterfelijk deel van een mens nimmer zag, dat is dichter bij de waarheid.

slot volgt