Hetty Site

Brief van opa aan zijn nichtjes Heintje en Dina in 1943-2-

De ouders van opa Eggink, op de Jaeger.

Ik had voor een paar weken nog een mooie ondervinding. En daaruit bleek mij dat de sympathie tussen mensen niet afhankelijk is van uitwendige inzichten of politieke overtuigingen.
Een kennis van mij, een NSBer, kwam in het Zutphense ziekenhuis te liggen aan een , naar ik later hoorde, ongeneeslijke kwaal. Omdat ik daar in de buurt moest wezen ben ik toch nog eens even naar hem toe geweest. Afgezien van zijn denkbeelden, had ik hem altijd wel mogen lijden. Wat was die man dankbaar dat ik hem opgezocht had. Misschien had hij mij niet erg verwacht, we hadden er van z’n leven al zoveel afgebakkeleid over de politiek, en geen van beiden had voet gegeven. Maar nu zat ik dan bij hem en had een heel gelukkig uur met hem en toch hadden we niets bijzonders kunnen bepraten en hij had het blijkbaar ook heel goed, want bij het weggaan bedankte hij mij nog zo. Een halve week later stierf hij. En ik werd waarachtig uitgenodigd op zijn begrafenis, waar ik dan ook graag heenging. Er waren er zeker wel wat die me aanzagen voor één van de nieuwe orde, wat deed ik daar anders op die begrafenis.
Afijn, ik zal de mensen maar laten denken wat ze willen, ik ben maar wat blij hem nog in zijn laatste dagen bezocht te hebben. Zo kun je ook nog wel vreugde vinden waar je het niet zo gauw zoekt.
Ik hoorde van Jo, je had haar nog gezegd dat jullie onderweg naar uw ouderlijk huis tegen mekaar had gezegd, dat als je eens niet weerom had gemogen, dat je dan toch liever niet gegaan was. Dat geeft te denken zusjes. Een bewijs voor mij dat jullie bent op die plaats waar God je toe geschapen heeft. En dan is alles goed. Jullie zullen dat wel niet altijd zo voelen want een mens is ook niet altijd even opgeruimd maar dat doet aan uw roeping niets af. Alle mensen kunnen geen ziekenverpleegster wezen, er zijn ook zieken en er moeten boeren zijn die brood en aardappelen voor jullie mee verbouwen en dat is dan evengoed een roeping van God. Zo hebben we allemaal wat te doen en daarmee kunnen we best tevreden wezen.
Van één ding hoef je niet droevig te wezen: dat je niet op de hoogte kunt blijven van de oorlogsgebeurtenissen. Hoe minder een mens daarvan hoort hoe beter het voor hem is. En de einduitslag van al die gruwelen ligt niet in handen van de mensen, en mij dunkt zo zachtjes aan zullen de machthebbers dit ook wel inzien. En wat maakt het ook uit, goed bezien, hoe het voor het uiterlijk op de wereld zal worden. We zijn niet door mensen geschapen en aan wie we ons bestaan te danken hebben, die draagt gaarne de hele verantwoordelijkheid van ons leven, en dan zijn we dus altijd en immer in Hem veilig! Wij, protestanten, en jullie katholieken denken niet gelijk over de vraagstukken van ons leven, we denken anders over het gebed, de kerk en over de geestelijken, maar hierin hebben we allemaal dezelfde gedachten: om het hoofd boven water te houden, om waarlijk vrede te hebben, die met de uitwendige herrie niets uit te staan heeft, moeten we ons leven in Gods hand laten, op Hem wezenlijk vertrouwen en Hem liefhebben.
Als je ouder wordt, tenminste zo gaat het mij, zie je hoe langer hoe duidelijker dat je eigenlijk niets waarlijk kunt liefhebben dan je eigen Schepper. Hier in het Westen noemt men Hem Vader, ik meen dat Hij in het oosten meer Moeder genoemd wordt. Dat is tenslotte ook het enigste waar we wezenlijk aan verbonden zijn. Nu begin ik op ’t laatst van deze brief nog weer te preken. Ik kan er niets aan doen, jullie moet maar denken: oom Johan wordt zachtjes oud en dan zie je wat door de vingers. Voor vandaag zal ik maar ophouden, of ik er later nog wat bij doe moet ik maar afwachten. Ik ben blij dat ik jullie beiden, Dina en Heintje (ik noem je maar bij uw gewone naam) de hand heb mogen drukken en groet u nu maar vast en houd u beiden ook nog wel in gedachten, uw oom Johan.