Hetty Site

Brieven uit Barchem

Er kwam nog veel meer uit de laatjes van tante Jo. Zowel zij als tante Jantje hebben veel waardevols bewaard. Opa onderhield door de jaren heen een briefwisseling met twee nichtjes, Dina en Heintje Eggink, allebei dochters van zijn broer Hendrik en Bartje. Omdat Hendrik indertijd R.K. geworden was door Bartje te trouwen werden alle 10 kinderen ook R.K opgevoed en twee van dit tiental gingen het klooster in. Heintje werd zuster Odile en Dina zuster Elisia. Deze brief staat ook in het boek Brieven uit Barchem.
De vroegste brief die er is dateert uit 1941 en beslaat 10 kantjes. Eerst was ik van plan de brieven wat in te korten, maar wat zou ik weglaten? Wanneer er voor iemand oninteressante stukjes tussen zitten slaat die zelf maar een paar regels over. Opa filosofeert geregeld. Ik hou daar wel van. Verder kom je unieke herinneringen tegen. Ik zou zo zeggen: laat je verrassen door wat onze opa Johan zijn nichtjes schrijft in het licht bezien van die tijd.

Barchem, 22 mei 1941

Beste kinderen Dina en Heintje,
Nu wil ik dan een klein begin maken aan een brief aan jullie beiden. Hij zal wel niet afkomen maar dan begin ik er later maar weer aan.
Ik was verleden week nog even bij uw vader en moeder en toen herinnerden ze mij er nog weer aan dat jullie toch ook wel eens wat wilden horen uit Barchem. Juist! Dat is nu zo’n algemene eigenschap onder de mensen dat ze altijd graag willen horen en meteen hoe het op een andere plek toegaat, een plek waar ze toevallig zelf niet kunnen wezen.
Ik herinner me nog best toen ik in de zomer 1932 in Amerika was, hoe die oude Hollanders me bij de kladden vasthielden: “Hoe is het toch in joe old country?” Daar ging hun belangstelling naar uit. En ikzelf, als ik het Hollandse blad: De Volksvriend in handen kreeg, keek ik het allereerste naar de rubriek: Uit Nederland! Het is komiek met een mens. Ik droomde eens, nu al zowat 25 jaar geleden dat ik zowaar op de maan was beland. Even keek ik om mij heen, zag wat grove bladeren en varenachtige planten, maar dan keek ik alweer naar boven en vroeg waar nu de aarde wel was! “Daar”, zegt iemand naast mij, “die schijf daar”. Ja toen zag ik de aarde, zoals je hier de maan beziet, was in haar eerste kwartier, alleen ruim twee maal zo groot. Dat was misschien nog niet zo dom gedroomd. Ik denk nog aan een andere mop: Mevrouw zus en zo zegt tot haar man: “Kijk es man wat is dat dal toch mooi”. “Nou “, zegt haar man. ”als het daar zo mooi is waarom zijn we dan naar boven geklauterd?”
Ik denk ook wel eens terug aan de laatste jaren met zijn geweldig autoverkeer, dan dacht ik ook wel eens: het lijkt wel of alle mensen zich op de verkeerde plaats voelen en dat ze nu op zoek zijn naar de ware. En nu heb ik het dan gehad over die algemene menselijke eigenschap om graag te willen weten hoe het op een andere plaats is. Maar het zou mij nu haast kunnen gaan met mijn brief zoals ik vroeger bij school eens beleefde met het slootje springen, ik meen dat het die jongen Johan Hilhorst was die dit overkwam. Hij nam zo’n geweldige grote aanloop dat hij moe was toen hij bij de sloot kwam en van ’t slootje springen kwam niets!
Het is vandaag Hemelvaartsdag. De mensen maken zich zorg over de wereld, hoe dat nog een keer aflopen zal, maar als ze allemaal eens goed over deze dag nadachten zouden ze toch moeten inzien dat ze zich veel te bezorgd maken. De eigenlijke leiding in de lotgevallen van de wereld is nu in heel goede handen. De harde krachten moeten het een keer opgeven tegen de zachte krachten. Wij hier hebben onze onplezierige belevenissen en jullie in Brabant ook, naar ik wel uit een brief van een van jullie gewaar werd, maar die dingen zitten aan de buitenkant, innerlijk hoeven we er niet overstuur van te raken, zoals uw moeder me schreef toen ik in de USA was: We hebben één Vader die voor ons zorgt, dus zijn we nooit aan ons lot overgelaten, altijd veilig, bij drijven en bij zinken, zoals in een van onze gezangen zo mooi staat: Of wij drijven of wij zinken,
Wat Gij doet is even goed.
Zegt Jezus ook niet, dat er geen musje ter aarde valt zonder de Vader die in de hemelen is?
Ik geloof dat we allemaal, vooral in deze tijd, mekaar veel te veel napraten dat het toch zo’n slimme tijd is, en hoe langer hoe slimmer wordt, met de dag.
Dat lijkt dan ook allemaal wel zo, maar dat is de ene kant van de dingen. Er is ook nog een andere kant aan, die veel werkelijker is, tenminste voor wie het zien wil.Wat lopen de wegen van de mensen toch wonderlijk uiteen. Bij jullie thuis, twee van de tien naar ’t klooster, één is getrouwd. Van onze 10 één naar Amerika, één naar de geestelijke wereld. Drie: Hanna, Dika en Heintje getrouwd. Jo verloofd, Mies verloofd, Hendrik Jan ook verloofd geweest, maar heeft het uitgemaakt omreden zij hoe langer hoe meer de NSB kant
uitging. En Jan, nu ja, nog wel geen ring aan de vinger, maar dat schijnt toch ook wel menens te wezen, ze begrijpen mekaar heel best, naar ’t lijkt. En dan schiet er Bram nog over, maar waar die jongen nog te land zal komen dat staat nog af te wachten. Op ’t ogenblik werkt hij in Verwolde op een machinefabriekje. Daar had hij laatst nog een mooie ervaring. Eén van ’t personeel, een NSB jongen had zich verbonden om voor zijn Führer te willen vechten, en op een keer neemt hij afscheid van het personeel. En Bram kreeg zijn doos met boren als aandenken. En waarom kreeg juist Bram die? Ja dat lijkt een raadsel, omdat juist Bram de enige was die hem tot andere gedachten heeft willen brengen. Bram fietste ’s avonds altijd met hem tot Lochem, daar woonde die jongen, en heeft veel met hem gepraat, maar naar ’t scheen allemaal tevergeefs. Hij is nu al misschien in München naar ’t front of neen dat is hij zeker al, want in Lochem ging de praat al dat hij gesneuveld was.
Ik vraag me dan toch af, wat ging er toch in de jongen om dat hij juist Bram dat gereedschap moest geven. Zou het niet zijn dat hij innerlijk voelde dat Bram gelijk had, maar dat hij toen al niet goed meer terug kon en dat ook zijn vader een echte NSBer was dat moet je ook niet vergeten.
Een beetje daarvoor had Bram daar ook al een mooi avontuur gehad, waar ik alle dagen nog blij om ben.
Ze verdienden daar op dat fabriekje een klein loontje en de baas was maar niet in voor wat opslag, totdat die NSB jongen op ’t laatste zegt: “Ik ga naar de Ortskommandant. Dan moet de baas wel of hij wil of niet”. Dat voelde Bram, dat was een scheve boel. Je wilde van de NSB-er niks weten, maar als je bij gelegenheid beter van hem kon worden dan wou je ze nog wel in de arm nemen. Dat moest niet gebeuren. Ik meen dat Bram er een nacht niet van heeft kunnen slapen. Toen heeft hij de kat de bel aan gebonden en op een maandagavond heeft hij er zolang met de baas over gepraat dat hij op ’t laatst een prop in de keel had gevoeld en toen waren de anderen hem dan ook te hulp gekomen met gevolg dat ze allemaal opslag hebben gekregen en meer dan ze hadden verwacht. Die NSB jongen had nog gezegd: Het is nu goedschiks gegaan maar anders had het kwaadschiks gebeurd. Toen zal de baas wel begrepen hebben aan welk gevaar hij was ontsnapt en dat hij dat eigenlijk aan Bram te danken had. En Bram was zowat de jongste van allemaal.

wordt vervolgd

Foto: Een foto uit de verlovingstijd van Jo en Hendrik Jan in ongeveer dezelfde tijd als deze brief.. Met Hemelsvaartsdag dauwtrappen naar de Posbank.