Hetty Site

D’r bunt net zoveule goeie bazen as rooie ganzen..

Hattem. Links de Achterstraat en rechts de Kerkstraat. Aan het eind van die Kerkstraat was de groentewinkel van Pik.

Ben is aan z’n laatste werkzame jaar begonnen bij zijn baas, maar het laatste voorstel om er eerder uit te gaan stond hem niet echt aan. De ene dag vertel je dat je een nieuwe heup nodig hebt. De volgende dag komen ze met een voorstel om er per 1 augustus uit te kunnen, maar dit voorstel leek nergens op. Het stond hem niet echt aan. Hij moet teveel inleveren. En dat na 43 jaar trouwe dienst.
“D’r bunt net zo veule goeie bazen as rooie ganzen”, zucht Ben.

Wanneer Ben en Niesje er zijn is het altijd iets van vroeger in de gesprekken.
Moeder van der Kolk was vaak onderweg. Soms om koffie en thee te verkopen op haar vaste adressen, om kranten te bezorgen of naar de kerk waarvan ze kosteres was. Dat beroep werd niet erg gewaardeerd. Ze verdiende er weinig aan. "Ie-j mag blie-j wean da-j in Gods huis mag werken", kreeg ze eens te horen. “Brek mien de bek niet lös”, zegt Ben als dit ter sprake komt. Soms was er zelfs iemand die onder de mat van de kerk keek of er wel goed stof gezogen was. De jongens werden vaak ingeschakeld voor de kranten, om koffie naar de kerkenraadsvergaderingen te brengen of de psalmborden in orde te maken. Wim heeft ’s winters heel wat sneeuw geveegd voor het begin van een kerkdienst.
Moeder had eens in een gesprekje met de vrouw van Gait Witkak gezegd:”Ik bun zo druk, bidden doe ik vaak op de fietse”.
Weer wat nieuws: “Hoezo Gait Witkak?” “Nou gewoon umdat e zon ieuwig bleek gezichte hef”, weet Ben. Zo kom je in Hattem aan een bijnaam. Je hoeft er helemaal niks voor te doen.
De mooie dochter van de ijsboer werd Lammie met de moccabenen. Om de Mulders uit elkaar te houden werd de ene de Zoere en de andere de Taoie genoemd.
De groentezaak van Pik komt ook weer eens langs. Heel beeldend omschrijft Ben hoe de jonge katjes daar over de kisten met prei, sla en wortels raceten. ’s Avonds werd het paard dwars door de groentewinkel naar de zich in het achterhuis bevindende stal gebracht. Dat waren nog eens tijden.
Op een keer onweerde het flink net toen Pik met z’n groentekar met paard er voor bij z’n winkel aankwam. Het ging zo te keer dat hij maar even naar binnen ging om te schuilen en z’n paard en groentekar buiten liet staan. Er kwam op een gegeven moment zo’n harde klap dat een stuk van de pui van zo’n oud huis naar buiten omviel boven op de tomaten en sla van Pik. “Hij kon verder met tomatenpuree”, besluit Wim.
Hangjongeren waren er toen ook al. Deze Pik ging zondags met z’n kar met paard naar camping de Leemkule om fruit en snoep te verkopen en bond daarbij het paard aan een boom een eindje verderop. Zo kon hij nog een centje bijverdienen. Wat opgeschoten jongens kwamen op een idee:”Hee Pik… oew peerd löp lös!” Pik er op af natuurlijk en intussen deden de jongens een graai naar de snoep. En… weg was de winst van zo’n dag. Vertel me nu niet dat vroeger alles beter was.