Hetty Site

Een verjaardag op De Boomgaard

Ook zo’n zondagmiddagfoto. Hier is ook de familie uit Mossel op bezoek em wordt er een familiefoto gemaakt… ik weet het zeker… door oom Sjoerd.
vooraan van l. naar r.: opa Bijenhof met naamgenoot Johan, opoe Bijenhof, Carin, opoe uut Mossel, pa en Diny.
Achter van l. naar r.: Gerke, Hermientje en Anneke Berenpas, tante Hermien, Janneke, ik met Henk voor me en mama.
Het zal hier ongeveer 1954 zijn?

Een verjaardag moet je vieren toch! Diny en ik pakken een keukenstoel. Dat wordt de stoel van de jarige van die dag en nemen die mee naar het stoepje bij de voordeur. We plukken heel veel mooie bloemen uit de tuin en dan versieren we de stoel hiermee. Dan is het ’s morgens bij de pannenkoeken al feest. Wanneer Diny of ik jarig zijn begint het feestje al eerder, want de avond van te voren kunnen we ècht niet slapen. Als het 12 uur is houden we het niet langer uit en gaan naar beneden naar papa en mama’s slaapkamer om onze cadeautjes in ontvangst te nemen en dan naar opoe en opa! Zeker tot mijn 8e verjaardag krijgt ook de niet-jarige een troostcadeautje.
En dan komen onze opoes en opa’s. En dat zijn er heel wat. Er zijn in de jaren 50 nog geen bejaarden centra. Nee, eigenlijk wonen heel veel ouders met hun kinderen en kleinkinderen samen. Het heeft natuurlijk ook z’n voordelen om je ”olders an ’t ende te brengen”, zoals dat heet. Kinderoppas, kokkin, klusjesman, goede adviezen, alles zomaar voor niks. Nou ja tegen kost en inwoning dan. Je hebt zelfs geen babyfoon meer nodig!
Op zo’n verjaardag zitten de oudjes gezellig bij elkaar: “onze” opoe en opa Bijenhof, opa Eggink uit Barchem, Opoe uit Mossel, opoe Kornegoor (moeder van tante Hanna) èn opoe Bruins ( moeder van tante Janna). Aan ’t eind van de dag worden ze weer thuisgebracht.
Wim had later het voorrecht met verjaardagen ook wel de opoes en opa op te halen en wanneer opoe Kornegoor dan naast hem in de auto schoof kneep ze hem even in de knie en zei dan: “Mooi toch, dat ik nog ‘es een jonge kearl in de kneene mag kniepen”.
Alleen opa Eggink heeft lang gefietst. Op de terugweg fiets ik met hem mee tot aan de spoorlijn vlakbij het Medler. Daar stapt hij altijd even van de fiets af. Dat heeft hij opoe moeten beloven, want hij is doof en hoort geen trein aankomen.
We voeren dan nogal diepzinnige gesprekken. Later wisselen we ook vaak brieven, meestal gaat het over boeken die we elkaar geleend hebben of zomaar wat gedachten. Z’n brieven aan mij en later aan Wim en mij samen ondertekent hij altijd met “vriend Johan”. Ook vertelt hij wel over vroeger. Hij had in z’n diensttijd graag bij de Marine gewild, maar ze hadden hem bij de “zandhazen” ingedeeld. Ik wil ook van alles weten over de spiritistische inslag van opa. Hij heeft altijd volgehouden, dat je blij moet zijn dat je deze “gave” niet hebt. Dan is het leven gemakkelijker.
Als ik 15 ben en hem weer eens heb weggebracht wordt opa, iets verderop in ’t Medler, bij het oversteken van de weg aangereden door een vrachtauto. Een gedichtenbundeltje van mij zit later nog verkreukeld achterop z’n fiets. Hij komt weer bij in het Lochemse ziekenhuis. Hij heeft een groot verband om z’n hoofd en ligt bij het raam en kijkt naar buiten. Hij is verbaasd. Meer dan 20 jaar daarvoor heeft hij ditzelfde beeld van hemzelf in een droom of visioen, hoe je het ook noemt, al gezien, precies zoals het is.