Hetty Site

Herman 2: De eerste tijd in Zuid Dakota.

De broer van mijn vriend Arnold was al geëmigreerd naar Iowa. Deze Thed Kaemingh zou naar Holland op bezoek komen en in januari konden we samen de grote reis naar Amerika maken. Zo gebeurde het. Op 21 januari vertrokken we. Aan boord was nog een jongeman die de stap ging wagen en samen brachten we de tijd door met kaarten. Ik was dat niet gewend en was nog niet handig met het schudden van de kaarten, wat hen de opmerking ontlokte: “An hour is too long to just shuffle cards”.
Ook ontmoette ik een dame met twee dochters die naar Utah gingen en bij de Mormonen hoorde. Daar had ik geen beste dingen over gehoord als zouden de mannen meer dan één vrouw mogen hebben. Toen dan op een gegeven moment één van de meisjes vroeg of ik mee wilde wandelen aan dek en mijn arm pakte, wist ik niet hoe snel ik de andere kant op zou gaan.
Eindelijk zag ik na 10 dagen voor New York het Vrijheidsbeeld waarover ik net als over het Wilde Westen gelezen had.

Via Chicago belandde ik uiteindelijk op het station van Volga in Zuid Dakota met mijn koffer. Daar stond een oude man die me vroeg:”Ben jij Herman Eggink?” Deze bracht me naar de boerderij met paard en buggy, bood me een met bont gevoerde jas aan. Maar die weigerde ik, ik had er nog geen idee van hoe koud het hier kon zijn.
De volgende morgen na een ijskoude nacht in een soort voorraadkamer, ging ik met deze boer naar zijn vee. Er waren een paar kalveren met lang zwart haar met zo te zien slechts een deel van hun oren. Hij had wel geprobeerd om de koeien in het voorjaar te laten afkalven, maar er was een Angus stier uitgebroken en nu had hij de kalveren al in de winter. Later bleek dat hun oren afgevroren waren omdat ze op elkaars oren sabbelden en die natte stukken bevroren met dit barre winterweer.
Alles gebeurde hier met paard en buggy, de kinderen naar school en de boter naar de creamery brengen en de boodschappen doen. Ik kocht meteen maar werkkleding, maar zo’n pet met kleppen over de oren leek me raar en pas later toen ik de noodzaak ervan inzag kocht ik die ook.
Mijn eerste ritje in een auto had ik ook al die eerste dag. Een stel jongelui die ik in de winkel ontmoette waren met een Ford en het bleek dat het onze buren waren en ik mocht met hen mee terug rijden. We kwamen klem te zitten in een nauw straatje en een andere auto moest ons met een ketting los trekken.

Mijn zussen thuis hadden hun eerste autoritje al eens gemaakt met de auto van onze huisarts, toen één van de kinderen thuis ziek was.
Toen m’n jongste broer Bram geboren moest worden ging ik de dokter waarschuwen die toen met een motor kwam en me vroeg bij het laatste stuk op hem te wachten om hem te kunnen helpen wanneer hij vast mocht komen te zitten in de modder, maar de dokter was er nog eerder dan ik.
Veel eerder was ik al eens uit een schommel op een groot stuk hout gevallen zodat ik geen adem meer kon krijgen. Mijn ouders liepen net zo lang met me tot ik weer kon ademen en gingen met me naar de dokter. Het bleek dat een stukje wervel in mijn rug verschoven was, maar het enige wat hij adviseerde was een brede riem te gaan dragen. Dat gaf wel verlichting, maar goed gekomen is het nooit.

[i]Herman vertelt over de zware eerste tijd bij deze arme boer, met z’n oude paarden die door het zware werk dood gingen, over een stier die onthoornd werd en allemaal wormen in de wond kreeg, over het zware werk. De zelfbinder met de paarden die het amper konden trekken en door Herman aan gejaagd werden met een soort vishengel op een zitje voorop die binder. Wanneer ze eens uit gingen op een picknick van de kerk op 4 juli kon hij niet met de jongeren mee doen. Hij kende die balspelen niet . Die dag had farmer Niesink waar Herman voor werkte ook een Ford gekocht die hij naar die picknick reed hoewel hij nog nooit een auto bestuurd had. De familie ging later naar huis met de Ford en hij kon met de paarden en de buggy naar huis. [/i]

Eigenlijk heb ik bij deze boer Niesink niets geleerd, vertelt Herman.
Ik ontmoette wel de Levenkampjongens die de vorige eigenaren waren van deze farm en nu in Orange City woonden. En ik had er maar 185 dollar verdiend omdat mijn deel van de oogst door hagel en de arme grond bijna niets opbracht.
De volgende winter kon ik gaan werken bij Mr Hans Jensen op een gehuurde farm met 320 acres voor 40 dollar per maand. De fam van Heuvelen die ik al eens had ontmoet ging nu verhuizen naar Iowa. Bij de verkoop van de boedel was het bijzonder druk. Familie werd uitgenodigd voor het eten en Netty, hun dochter had ik al eens eerder ontmoet bij een bezoek aan hen,—she blinked her eyes at me–, vroeg of ik ook mee aan tafel wilde, maar dat sloeg ik af, maar ik bleef zeker geïnteresseerd in de van Heuvelens familie.
Ik had al gauw door dat deze boer Jensen het heel wat beter deed dan Niesink.
Hoewel ik het hier beter had dan daar voor dacht ik erover om naar Iowa te gaan. Ik was gaan corresponderen met Netty en zij wisten een plek bij een oom voor me om te helpen bij de maisoogst . Maar ik vatte kou, werd erg ziek en kon pas per 1 december naar Iowa. Daar kon ik gaan werken bij een farmer met beefcows.. Dat was er één die nogal opvliegend was. Ik hield me maar in, maar was gewoon bang voor hem en durfde al helemaal niet te zeggen dat ik na mijn reis naar Holland niet terug wilde komen werken. Ik kon dan aan het werk bij een van origine Duitse farmer Bob Petrick, die me dat tijdens het dorsen had gevraagd. Eigenlijk was ik aan het eind van mijn Latijn. Op de boot naar Holland was er zelfs een oudere man die zei:”Jongen je moet meer gaan eten anders kent je moeder je straks niet meer”!