Hetty Site

Kay en Hilbrandt Boschma

Kay, over wie ik al eens schreef, is bezig met een onderzoek over Hilbrandt Boschma. Af en toe stuurt hij me iets wat ik interessant zou kunnen vinden. En dat is vaak als opa Johan Eggink iets aan of over Boschma schreef. Zo  werd ook na het overlijden van deze Hilbrandt Boschma  in een krant aandacht besteed over wie hij was. En daarin kwam ook één van zijn vrienden en geestverwant Johan Eggink aan het woord.

Deze schreef , ook aan het eind van zìjn leven,

Zo is onze vriend, Hilbrandt Boschma, evangelist- schrijver, 9 december j.l. heengegaan naar het land waarvan de grote Men zegt, dat nog nooit iemand is weergekeerd. Hij werd in 1905 door de Evangelisatie in Ruurlo aldaar benoemd als voorganger. En al heel spoedig bleek, dat men met een man te doen had die wat te zeggen had. Hoewel volgens de mening van sommigen of velen niet al te zuiver in de leer, kreeg hij toch niet veel openlijke vijanden, zijn woorden waren te klaar en te nuchter, hier kon men niet tegenop.

Toen kwam de eerste Wereldoorlog die mensen en in het bijzonder onze evangelist wel drong om de betekenis, het karakter van het geweld, te toetsen aan de leer die Jezus van Nazareth had nagelaten. Toen verscheen zijn boek ‘Oorlog en Christendom’. Dat werd niet verdragen, noch door de orthodoxie, noch helaas door veel vrijzinnigen. Iedereen greep naar de pen. Fijnbesnaard als de geest van Hilbrandt Boschma was, heeft hij onder al die kritiek onzegbaar veel geleden. Veel verdriet en slapeloze nachten heeft het hem toen bezorgd. En zijn vrienden, de mensen die zijn boeken en vele geschriften met zegen hebben gelezen? Grepen al die mensen ook even vlug naar de pen om hun dankbaarheid te uiten voor zijn klaar en onontkoombaar getuigenis, zijn beroep op Jezus’ leer en geweten?

Was dat maar waar geweest! Och, we weten allen hoe dat gaat. Ja, we willen hem er over schrijven, maar vandaag komt het niet zo best uit, morgen, morgen schrijf ik hem, maar ‘morgen’ komt nooit. En zo bleef die eerlijke man verstoken van datgene wat een enorme steun voor hem zou zijn geweest. Hier was dus aan beide zijden schuld, ook schuld bij ondergetekende, die hem van het begin af heeft kunnen begrijpen en voor wie hij een grote zegen is geweest.

Wel heel duidelijk werd dit geïllustreerd door enkele woorden die hij tot mij sprak, toen ik hem bij zijn ziekte bezocht. ‘Weet je Johan, deze dagen zijn de gelukkigste van mijn leven’. Als een bliksemstraal ging dat door mij heen. Daar hebben we het. Zijn ganse openbare leven is een leven van strijd geweest, en van onnoemelijk veel verdriet.

‘Ja’, zegt hij tot mij op een onuitgesproken vraag, ‘nu komen de mensen, die eens iets van mij gelezen hebben, mensen waarvan ik nooit gehoord heb, mij achter mekaar opzoeken, en dat doet mij zo goed’.

Zijn lichaam, dat hem de laatste maanden aan zijn bed kluisterde door een defect in zijn ruggewervels, heeft hij nu mogen verlaten en kan nu in ongekende vrijheid zijn leven en zijn werken voortzetten. Ik gun hem dat van harte. En mijn wens en mijn verwachting is, dat hij straks als ik ook mijn oude lichaam mag vaarwel zeggen, dat hij dan opnieuw mijn leraar zal mogen zijn.

Zijn begrafenis verliep niet zo stil als (zo goed ik weet) hij gewenst had. Aan huis werd door ds. Diederik een kort en goed woord gesproken. Maar daarna in de aula bij de begraafplaats ook nog een lange toespraak gehouden door een mij onbekende, en eindelijk bij het graf werd nog het woord genomen door zijn schoonzoon, en daarmee was alles voorbij.

Een betrekkelijk klein aantal vrienden had een uitnodiging voor het bijwonen van de begrafenis ontvangen, hoewel er in de aula toch een vrij groot publiek was samengekomen. De eigenlijke aankondigingen werden eerst na de begrafenis rond gezonden. Was dit eerder gebeurd en had iedereen vrijheid tot spreken gehad, welk een loftuitingen zou die goede man niet hebben moeten aanhoren, het zou een marteling voor hem geweest zijn.

J.E. te B

Met dank aan Kay Wils die dit tegenkwam tijdens zijn onderzoek naar Hlbrandt Boschma