Hetty Site

En… reactie 2.

Een foto van de Boschheuvel, het huis waar het gezin van Hendrik en Dika Kettelarij zo lang gewoond heeft.
Toen de Boschkamp verkocht werd omdat het melken en boerenwerk te zwaar werd voor ome Jan, en tante Dika na het overlijden van Hendrik naar een bejaardenwoning in Barchem verhuisde, gingen zij er met z’n drieën wonen: ome Jan, tante Jantje en opa.

Het zal jullie niet verbazen dat de toenmalige minister van Sociale Zaken de Koning meer inging op de werkloosheid en de mogelijkheden en onmogelijkheden van het doen van vrijwilligerswerk.
In elk geval werd de brief van ome Jan serieus genomen en beantwoord op 17 maart.

Geachte heer Eggink

In uw bovenaangehaalde brief vraagt u aandacht voor de problematiek van werkloosheid in het onderwijs in relatie tot het feit, dat werkenden soms teveel te doen hebben. Hierbij geeft u het sprekende voorbeeld van een onderwijzeres die moest worden ontslagen met alle- door u genoemde- gevolgen van dien. Ik merk hierover het volgende op.

Aan het verstrekken van een uitkering wegens werkloosheid worden voorwaarden verbonden. Deze zijn er op gericht de betrokkene zo spoedig mogelijk door middel van betaalde arbeid weer zelfstandig in de eigen bestaanskosten te laten voorzien.
Voor uitkeringsgerechtigde werklozen bestaan mogelijkheden om onbetaalde werkzaamheden te verrichten. Deze kunnen liggen op het terrein van vrijwilligerswerk of van onbeloonde arbeid. Beide vormen hebben gemeen, dat deelname hieraan uitsluitend op basis van vrijwilligheid geschiedt. In het algemeen kan aan het traditionele vrijwilligerswerk worden deelgenomen zonder dat de uitkering in gevaar komt. Afhankelijk van het soort uitkering dient de betrokkene deelname daarvan te melden bij het uitkeringsorgaaan of moet hij toestemming hebben alvorens hij met het vrijwilligerswerk mag beginnen. Een andere situatie doet zich voor bij het verrichten van onbeloonde arbeid. Dit werk moet aan enkele criteria voldoen. Zo mag het onbetaalde werk niet het effect hebben, dat betaalde, reguliere arbeid wordt verdrongen of dat op deze wijze bedrijven of instellingen oneerlijke concurrentie ondervinden van deze ‘goedkope’ arbeidskrachten ; er wordt immers geen salaris betaald. Het toetsen daarvan en het beslissen daarover is opgedragen aan de regionale toetsingscommissies.

Met deze brief hoop ik u duidelijk te hebben gemaakt dat het niet verantwoord is om werkloze werknemers zonder meer in te schakelen bij het verrichten van werkzaamheden – in dit geval- binnen de onderwijssector.

Tot slot wil ik u ervoor danken dat u mij deelgenoot hebt gemaakt van uw denkbeelden over de bovengenoemde problematiek.

Hoogachtend,
J. de Koning
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.