Hetty Site

Herman 9….Terug in Nederland

September 1942. Hendrik Jan trouwt met zijn Coba.

Een ouderling uit New York bracht me daarna naar het Zeemanshuis in New York. Daar probeerde ik de verschillende vracht maatschappijen om een plek te vinden op één van hun schepen naar Nederland, maar dit bleek onmogelijk. Daarom reisde ik teleurgesteld in 2 dagen per trein terug naar huis. Wel had ik bij het Rode Kruis aangeklopt om hulp bij mijn reis naar Holland.
Ik was net thuis toen ik via het Rode Kruis vernam dat het inderdaad onmogelijk was per vrachtschip naar Europa te reizen, maar dat ze nog wel één plek in een vliegtuig kon reserveren. En zo gebeurde het.
Opnieuw reisde ik die twee dagen per trein naar New York en ging wat sightseeing doen en ’s avonds naar Broadway. Het vliegtuig had vertraging en opnieuw had ik een dag om New York in te gaan.
Met 99 man werden we bijna met onze bagage het vliegtuig in geduwd. Op New Foundland werd de crew gewisseld en konden we in een café snel ontbijten. De nieuwe bemanning had zo’n haast dat we al weer vertrokken voor iedereen klaar was. Daarna vlogen we naar Shannon, waar opnieuw een nieuwe crew kwam en bijgetankt werd. Opnieuw waren ze erg gehaast. Ze wilden de verloren tijd inhalen, maar niemand legde uit waarom ze zo ’n vertraging hadden opgelopen.
Die nacht boven Engeland kwamen we midden in een vreselijk onweer terecht en degene die wat gedronken hadden moesten overgeven. Gelukkig was het licht uit en zag je het niet. We landden op Schiphol en een busje bracht ons naar het station.

Ik wilde naar Zutphen, maar vlak er voor moesten we stoppen want de IJsselbrug was opgeblazen door de Duitsers. We moesten onze baggage met handkarretjes over de loopbrug duwen.
De bussen waren overvol en konden me niet meenemen. Daarom probeerde ik één van de twee taxi’s die Zutphen toen rijk was, maar omdat die niet op zandwegen wilde rijden vanwege een tekort aan banden, bedacht ik dat hij we wel naar mijn zuster in Eefde kon brengen. Ja, die Gerrit Voortman kende hij wel. Dat was een hele verrassing voor ze, want ze hadden er geen idee van dat ik zou komen.
Ik vernam die dag dat mijn vader me de volgende dag naar Amsterdam wilde gaan om me op te halen. Ik vroeg Hanna waar Gerrit was, want ik dacht dat die me wel naar mijn ouders zou brengen. Hij was een buurman aan het helpen met hooien. Jonge Anton werd naar de buurman gestuurd om Gerrit te waarschuwen. Ik wist dat hij dat paard niet zou kunnen gebruiken, die was immers bij de buurman. Maar ik had een mooi jong paard in de wei ontdekt, pakte die bij de halster en zette hem vast in de paardenstal omdat ik dacht dat deze me wel naar huis zou kunnen brengen. Na een heerlijke maaltijd vroeg ik Gerrit om me naar huis te brengen. Dat werd moeilijk want dit jonge paard was bedoeld om mee naar de keuring te gaan en zou er na dit tochtje niet meer uitzien. Maar toen hij begreep hoe belangrijk het was wilde hij me wel brengen. Hij stapte met Hanna en jonge Anton in de vierwielige sjees. Meteen begon het jonge paard rondjes te lopen op het erf.”Spring er gauw in”, zeiden ze. Maar dat durfde ik eerst niet, omdat ik dacht dat hij op hol zou slaan.
Eindelijk sprong ik er ook in en in gestrekte draf met het schuim op de bek ging het richting Vorden waar ik eerst Coba, de vrouw van mijn pas overleden broer Hendrik Jan bezocht.

Toen ik thuis aankwam vond ik mijn beide ouders op de bank voor het huis. Daarna gebruikte ik de fiets om gedurende de komende twee maanden mijn familie en vrienden op te zoeken, want reizen per trein en bus waren erg beperkt zo vlak na de oorlog.
Maar voor dat eerste ritje moest ik wel mijn broers fiets lenen. Die had echter maar één goede band, maar had al wel een bon om een nieuwe band te kopen. De staat gaf ieder gezin de mogelijkheid één goede fiets te hebben met twee luchtbanden. Dus voor ik aan mijn rondreis begon stopte ik eerst bij Ben Boerle die als immigrant in Minnesota bij een getrouwde zuster gewoond had. Hij had daar gewerkt bij de aanleg van een nieuwe spoorlijn. Zijn vriendin was achtergebleven in Nederland en wilde niet mee. Daarom kwam hij terug en trouwde zijn lief. Voor hij z’n rijwielshop begon had hij in een fietsenfabriek gewerkt. Hij heeft het nooit helemaal naar de zin gehad in dit overvolle Holland. Voor ik naar Amerika vertrok had hij me geadviseerd om niet veel Hollandse kleding mee te nemen omdat de Amerikaanse werkkleding er heel anders uitzag.
Nu haalde hij voor mij op mijn broers bon een nieuwe fietsband en zette die op diens fiets. Zo begon ik aan de fietstocht, eerst naar m’n oudste zuster Hanna en at daar mee. Daarna ging ik naar Zutphen. Daar kon ik met een bus meerijden naar de Steeg, waar mijn zus Heintje woonde die met Koos Middelkoop getrouwd was. De fiets ging er bovenop. We kwamen door een paar dorpjes en plotseling zag ik dat we De Steeg al voorbij waren. Ze vertelden me dat ik aan een koordje had moeten trekken voor een belletje. Maar de chauffeur stopte voor me en hielp de fiets er afhalen.
Daarna moest ik de weg vragen naar de boerderij van Koos. Bij hen bleef ik ’s nachts slapen.
De volgende dag fietste ik naar mijn jongste zus Mies, die met een jachtopziener Gijs van Veldhuizen in de Koninklijke bossen woonde, die voor het jachtgenot van prins Bernard en zijn vrienden moest zorgen. Hij moest zorgen dat er niet stiekem door anderen gejaagd werd en dat de wilde varkens bijgevoerd werden in de winter.
Daar ze op een helling woonden sloeg ik vlakbij hun voordeur over de kop met m’n fiets, maar werd gelukkig niet gewond, maar ik had niet in de gaten dat ik een klein notitieboekje verloor met alle namen en adressen van de mensen die ik wilde bezoeken.
Ik bleef die nacht bij Mies en Gijs slapen en vertrok de volgende dag met de fiets naar Arnhem en vandaar met de trein naar Ede. Daar miste ik dat boekje pas. Daar stond ik dan in een stad met 20000 inwoners. Toevallig kwam er een bakkersjongen aan die ik vroeg naar de fam. Grootenhuis. Hij vroeg of ze ook kinderen met een handicap hadden en ja dat hadden ze. Hij wilde straks de weg wel wijzen. Hij moest alleen eerst zijn brood wegbrengen, maar toen ik hem 2 gulden gaf wilde hij het eerst wel doen.
Ik werd warm ontvangen. Deze Grootenhuis had indertijd mijn schoonvader in 1929 naar mijn ouders gebracht.
De volgende morgen bracht hij me naar de bus omdat Hanna een grote familiebijeenkomst had georganiseerd voor mij om te kunnen vertellen over ons leven in Amerika.
Het bleek dat de bus overvol was èn geen fietsen mee wilde nemen. Grootenhuis vertelde toen dat hij wel eens op de fiets naar de Kranenburg was gefietst. Dat was verder dan Eefde. Ik besloot die 60 km ook te fietsen om in Eefde te komen. Bij Apeldoorn was er maar één brug aan de noordkant waar ik over kon en ging richting Beekbergen, waar een oom van me op een boerderij woonde. Die was erg blij me te zien en maakte een flinke lunch voor me. Het begon al donker te worden toen ik weer verder ging. Het laatste stuk moest ik lopen omdat het licht het niet deed en ik in het pikkedonker niet ergens tegen op wilde rijden. Doodop kwam ik om 9 uur ’s avonds bij de Voortmans aan.