Hetty Site

Dat leg ik je later wel uit….

[i]Soms kom je schrijven van anderen tegen dat je ineens raakt. Vanmorgen struinde ik met Susan rond op de boekenafdeling van Het Goed, onze vaste stek. Ik vind daar een dun boekje, gedrukt ter gelegenheid van het afscheid van machinist Harm Otten bij de NS, een boekje met leuke èn voor mij herkenbare verhalen, van zijn hand. De titel is: Dat leg ik je later wel uit. Dat moest hij als kind vaak horen. Wie niet..?
Ik wil jullie laten meegenieten met deze eerste. Ik kort het hier en daar wat in, als Harm het niet erg vindt…[/i]

Afscheid

Fier liep hij vroeger bij ons in het weiland, de stoere Fries met zijn lange manen. Twee maal per dag trok hij de zware melkwagen door de modderige zandweg en hij wist precies bij welke boer hij even moest stoppen. In het voorjaar trok hij de ploeg door de zware vastzittende grond, zonder problemen en in de zomer de maaimachine door het natte gras.

Het was zwaar werk maar dat kon hij aan, de grote zwarte. Als het gras droog was, moest hij er met de hooimachine door. Dat was een stuk lichter. Och een keer een gemakkelijk dienstje was nooit weg. Nee hij maakte geen onderscheid. Met gemak liep hij voor de mestkar en eens per week haalde hij het huisvuil op bij de rijkere mensen. Hij kreeg dan schillen en het oude brood, de grote zwarte.
Nee, hij had kennis van zaken. De aardappelen en bieten van het land halen, de rogge en haver maaien in het najaar en in de winter de knollen binnen halen. Het voordeel van de oogst binnenhalen was dat hij nog wat te eten kreeg onderweg. Dat kon hij bij de mestkar wel vergeten.

Hij was mak en beleerd, zoals ze dat noemen. Zodoende trok hij zo nu en dan de lijkkoets, een koets met grote zwarte slangen aan de zijkant en zwarte gordijnen met zilverkleurige franjes. Een groot zwart kleed droeg hij dan, met over zijn hoofd een grote zwarte kap met daarin twee gaten voor zijn ogen en op zijn hoofd een zwarte pluim. Als er iemand in het dorp ernstig ziek was, zei men:”De zwarte zal binnenkort de pluim weer dragen.” En hij deed het met toewijding, langzaam sjokkend bracht hij de laatste eer. Velen heeft hij naar de laatste rustplaats gebracht. Zo ook opa die overal een antwoord op wist. En het leek of de zwarte nog langzamer liep dan anders, omdat hij wist dat het kleine joch achter de koets hem bij moest houden! Op het kerkhof moest hij even wachten, dan stond hij te dromen met het achterbeen wat gekromd, sabbelend op een paar suikerklontjes. Een makkelijke dienst vandaag.

Maar de oude werd oud en aftands zoals ze dat noemen en op een morgen kwam de veewagen het erf op rijden. “Hij gaat weg”, zei vader. “Ik kan er ook niets aan doen”, en hij wreef zich met z’n dikke vingers in de ogen. Hij vloekte, iets wat hij normaal alleen maar deed als hij de belastinginspecteur van het erf schopte en hem de vijf-tandige mestvork nagooide. Nee, hij kon er ook niks aan doen, zo gaat het op de boerderij. Moeder schoof het gordijn opzij en zette de bril af, iets wat ze normaal ’s avonds deed bij het naar bed gaan. De zwarte ging onwennig de auto in en had moeite zijn evenwicht te bewaren. Nog eenmaal keek hij door de spijlen van de auto en hinnikte. Langzaam liep ik naar de stal waar het hooi in de ruif zat en de haver in de krib. Het paardentuig hing aan de spijker en uit onmacht en woede schopte ik het stro door elkaar.
Nooit is me verteld waar de zwarte naar toe is gegaan, maar ik denk waar alle aftandse paarden heen gaan, naar Italië. Ik hoop dat hij niet geleden heeft en ik hoop dat hij zo’n Italiaan nog even een flinke trap in zijn ballen heeft gegeven. Nee, paardenvlees eet ik niet en als een Italiaan me op het perron iets vraagt laat ik een wind en stuur hem de verkeerde kant op. En zelfs nu, als ik een Fries paard in de wei zie lopen denk ik terug aan de zwarte, met zijn enorme ervaring.
Na een week kwam er een nieuw paard, een jong ding, lastig, eigenwijs en onbeleerd. “Zo etterbak”, zei ik tegen hem,”zal ik eens flink in je kruis trappen? Denk maar niet dat wij ooit vrienden worden.”

[i]Met dank aan Harm Otten[/i]