Hetty Site

Lous en Elsje

De zes Egginksisters begin jaren dertig:
Hanna, Dika, Heintje, Dina, Jo en Mies staan hier precies op leeftijd.

Tussen de spullen van tante Jo is ook dit gedichtje gevonden. Ik denk dat Jo en Dina het rond 1930 opgeschreven hebben. In de 19e eeuw waren gedichten zoals [i]’Jantje zag eens pruimen hangen'[/i] al bekend, belerend en opvoedkundig zoals in die tijd gebruikelijk was. Daarvoor waren er niet eens gedichten of boeken voor de jeugd. De strekking van Elsje heeft daar wat van weg en is vooral om lering uit te trekken en dit keer niet voor kinderen.

[i]’t Stil gezichtje naar de sterrenhemel
Blij dat haar zusje niet meer kreunt
Zit Elsje eenzaam in haar bedje
Met Lous tegen haar aangeleund.
Want moeder is haast altijd uit
Naar een vergaadring hier of daar
En Pa is naar zijn kegelclub
Alleen laten ze Lousje dan en haar.
En boven woelend in haar bedje
Schreit kleine Lousje voort
Doch niemand in dat grote huis
Die de kleine lijdster hoort.
Maar pas ligt Elsje in haar bed
Of ze richt zich op, wat zou dat zijn?
Zou Lousje nu dan nog niet slapen
Haar stem klinkt klagend..’’k Heb zo’n pijn’.
Vlug haast ze zich dan naar de kamer
Waar ze Lousje zitten vindt
De handjes om het pijnlijk hoofdje
Het lichaam schokt van ’t arme kind.
Voorzichtig tilt ze haar zusje op
Draagt haar mee naar haar eigen bed.
Kreunend valt Lous op’t kussen neer
Als ze haar neder zet.
Besluitloos kijkt Els op haar neer
Wat moet ze nu beginnen.
Hier waar geen moederhulp is
Plots schiet haar iets te binnen.
‘Zeg Lous, we kijken naar de sterren
Maar schuif dan even om
Dan zal ik het gordijn optrekken
Terwijl ik naast je zitten kom’.
Maar hoe mooi Lousje de sterren vindt
Thans kan’t haar niet doordringen
Doch wel hoort ze de stem van Els
Die zacht begint te zingen.
Daar gaat een vriendlijke engel Gods
Met zacht en vroom gelaat
Die licht en vrede spreidt alom
Waar hij zijn tenten slaat.
De hoogste bergen trekt hij op
Met zachten fieren trek
Hij heeft op menig reuzenwerk
Zijn schonen naam gezet.
Daar waar een arme lijder roept
Wil hij ten zegen zijn
En als hij ook niet helen kan
Hij lenigt iedere pijn.
Ja, met zijn vaandel in de hand
Verwindt hij zonde en schuld.
Die engel van zo grote kracht
Is d’ engel van ’t geduld.
En zo met de armen stijf om Lousje
Zingt Elsje al maar voort
Bang dat de pijn soms weer zal komen
Als Lous haar niet meer hoort.
En de moeder sluit als presidente
In ’t Belang van ’t Verwaarloosd Kind
Een vergaadring die ze met nog andren
Oprichtte en zeer nodig vindt.
‘Ik hoop zo sluit ze haar betoog
Dat men tehuizen op zal richten
Waar men die kinderen steeds ontvangt
Door leidsters die verstaan hun plichten'[/i].