Hetty Site

Oude Notulen 4 Verzorging, Cultuur en een hok met eenden…

Ik begin te beseffen dat het wel uniek is om deze handgeschreven notulen onder ogen te krijgen. Wat is er energie gestopt in het stimuleren van de ontwikkeling van de vrouwen van Zuidbarge en omgeving. Meteen vanaf het begin is alles heel nauwkeurig bij gehouden, de eerste 5 jaren door mevr. Kersten- Stavast.
In 1957 kwam mej. Meijer, maatschappelijk werkster van de Stichting Opbouw Drenthe een lezing houden over: De hygiëne van ons lichaam. Dat lichaam moest verzorgd worden van hoofd tot voeten. Het was zo belangrijk om een goed passend korset en bustehouders te dragen. En hoe kleed je je als je dun en lang bent of juist klein en dik. Goede stoffen zijn ook belangrijk, gaan lang mee.
Hetzelfde jaar kwam ook conciërge Ziengs van de Chr. Landbouwwinterschool in Emmen met films:
Nederland linnenland en de Enkalon film, belangrijke industrie in Emmen. Wel bijzonder was het te lezen dat ze steeds een Kerstavond hielden samen met de mannen. Kort erop volgde er een excursie naar de Enkalon fabriek, ook met de mannen.
Het bestuur bezoekt trouw de Bondsdagen die Landelijk of Provinciaal geregeld werden. Ik vond het aandoenlijk te lezen dat de Bondspresidente mevr. Witterholt- Heidanus afscheid nam, geridderd werd in de Orde van Oranje Nassau, maar dat ze van een paar afdelingen een eenden hok kreeg aangeboden met 6 eenden terwijl ander afdelingen samen met een ijskast over de brug kwamen. Dat was me de moeite nog eens waard.
Meester Jaarsma kwam met een film over Palestina en de omringende landen en vertelde over de problemen die daar speelden. Bovendien vertelde hij over de Nederlanders die uit Indië naar Nederland kwamen na de onafhankelijkheid van Nu Indonesië.
De wijkzusters Boksma en Martens kwamen een avond vertellen over het ontstaan van het Groene Kruis en over hun werk.

-Heel even kwam het beeld bij me boven van de wat stoere wijkverpleegster die na de geboorte van Gerhard poolshoogte kwam nemen. Ze vroeg hoe de bevalling geweest was. Ze vulde aan met een vrouw die haar kind kreeg en de boel bij elkaar krijste. Ze had haar toegevoegd als: ‘Toen je er aan begon ging je ook niet zo te keer’. Ik dacht nog: weet zij veel?
Ik herinner me liever de wijkzuster in Vorden, zuster Stoop, die gekleed in haar verpleegstersuniform met zwarte wapperende sluier per scooter haar patiënten bezocht. In de winter van 78-79 heeft ze onze moeder liefdevol ondersteunde en verpleegde in haar laatste maanden.-

Ook de Nederlandse literatuur kwam aan bod. Er werden gedichten voorgedragen zoals De Dieren van Aart van de Leeuw, een stukje uit de Gijsbrecht van Amstel en een ernstig gedicht van Jacqueline van der Waals. Ik vermoed dat het:’ Ik weet het wel’ is dat ze schreef toe ze haar einde voelde naderen. Maar… schreef de secretaresse, na de pauze kwamen er nog wat ‘luimige voordrachten’.

De Dieren

De landman gaat, nu de avond is gevallen,
En de arbeid slaapt, voor ’t laatst zijn hoeve rond;
Hij keurt het werk der knechts in schuur en stallen,
En als zijn schaduw volgt hem trouw de hond.

Hij toeft bij ’t vee, en luistert hoe het ademt;
Rond schoft en horen hangt een warme damp,
Die met een geur van zomer hem bewademt,
En in een nimbus nevelt om de lamp.

Dan loopt hij tastend langs de ruif der paarden,
Verwelkomd door een dreunend hoefgeklop;
Hij spreekt hen aan, en streelt een ruig behaarde,
Een speels hem toegestoken manenkop.

En als hij eindlijk, rustig na ’t volbrachte,
De handen boven ’t vlammend houtvuur heft,
Vervult hem nog de ontroerende gedachte
Aan wat rondom hem leeft en niet beseft.

Hij peinst, en leest in ’t boek met koopren sloten
Het hoofdstuk uit, dat Noachs tocht beschrijft,
Hoe de arke met haar simple reisgenoten
Lang op de oeverloze zondvloed drijft.

Gans in het wonderbaar verhaal verloren,
Terwijl hij mijmrend in de haardgloed staart,
Lijkt het hem of, door God daartoe verkoren,
Hij met zijn dieren over ’t water vaart.
Aart van der Leeuw

Sinds ik het weet…

Sinds ik het weet – ik weet het wel, ofschoon
Nog onder ons angstvallig wordt ontweken,
Het booze woord te noemen, dat bij ’t spreken
Lacht ruw of wat onzuiver klinkt van toon, –

Sinds ik het weet, werd mij de overvloed,
De schoonheid en de zoetheid aller dingen,
Die mij alom omgeuren en omringen,
Nog wèl zoo liefelijk en wèl zoo zoet,

Sinds ik het weet, schijnt mij de atmosfeer
Doorwasemd en doorgeurd van zoele togen,
Het is of ieder zintuig en vermogen
Nog fijner werd en scherper dan weleer,

Sinds ik het weet, treed ik, wien ik ontmoet,
Den vreemden en den vrienden op mijn wegen,
Ontroerder en vertrouwelijker tegen,
En ‘k groet ze met een vriendelijker groet,

Sinds ik het weet, is God mij meer nabij
En vaak, in d’ernst van ’t aardsche spel verloren,
Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren,
Gevoel ik plots Gods glimlach over mij.

Jacqueline E. van der Waals