Hetty Site

Twee vrienden -2- In 1935 door Engeland en Schotland

De oude Triumph

Wat mij betreft, het zien van deze prachtige natuur ontroerde mij. Ik dacht aan de bergachtige landschappen die ik eerder zag. Ik haalde diep adem en keek rond terwijl de tranen over mijn wangen stroomden. Beiden dachten we hetzelfde en waren dankbaar om dit alles liet te mogen zien.
We naderden Ripon en nu zou blijken of die oude Triumph motor in staat zou zijn ons tegen de sterke hellingen op te trekken, want hier stond een waarschuwingsbord: Dangerous steep hills, narrow bridge. Maar de oude Triumph motor die misschien wel blij was om weer in zijn vaderland terug te zijn, vloog letterlijk tegen de berg op. Ik kon nog net een traan onderdrukken toen ik aan zijn vorige eigenaar dacht, die in zijn leven veel goeds had gedaan en nu in een sanatorium voor longzieken lag weg te kwijnen.
In het hooggelegen Ripon konden we ver kijken en konden de kreten van bewondering niet onderdrukken. In de verte zagen we weer groene velden met vee, afgewisseld met goudgele graanvelden terwijl de dalende zon haar stralen over dit heuvelachtige landschap liet glijden.
Na de motor van de nodige brandstof te hebben voorzien reden we verder tot Barnard Castle, een schilderachtig dorp met een heel groot oud kasteel. De rotsen werden al hoger en er wrong zich een rivier bruisend tussen twee geweldige rotsmuren door om dan kletterend naar beneden te storten. Terwijl we dit natuurschoon bewonderden kregen we dorst en zagen dichtbij een kantine dat door een aardig meisje werd bediend en we besloten daar onze dorst te lessen. We waren onbekend met de soorten drank hier en besluiten haar raad op te volgen en voor een paar shilling een drank te kiezen dat een balsem voor onze kelen zou zijn. We dachten er al gauw hetzelfde van: Het was niet verkeerd, maar het was een soort dropwater waar je hoestende kinderen mee naar bed stuurt en besloten in het vervolg alleen thee en water te drinken.
Het was bijna avond en we begonnen uit te kijken naar logies voor de nacht. Een hotel kwam niet in ons brein op, dus we gingen maar eens bij een boer vragen. Hans meende dat ze ons soort geen onderdak zouden willen geven. Ik dacht dat het wel zou gaan, ik had in mijn leven al meer rondgezworven en altijd wel een plekje gevonden.
Dichtbij Romaldkirk klopte ik aan bij een boerderij met veel bijgebouwen zoals schuren en hooibergen. Een oude vrouw met een gezicht met een kleur als levertraan, deed de deur open en als ik mijn forse lichaam er niet tussen had gedrongen het meteen weer zou hebben gesloten. Ik vertelde ons doel terwijl zij aan een ketting trok waarop een ruige hond tevoorschijn kwam die meteen begon te blaffen. Meteen strekte ze haar magere arm uit als wijlen Ursula de heks grijnzend met haat anderhalve tand en zei: ’Aan schooiersvolk geven wij geen logies’. De ruige hond sprong hoog tegen me op en Hans riep meteen: ’Heb ik het je niet gezegd?’ Ontmoedigd dropen we af en beklommen de motor en reden het dorp door in de hoop op meer succes. Na 20 minuten kwamen we langs een weide met een paar hooimijten. ‘Kijk’, riep ik, ‘ons nachtlogies’. Hans maakte nog bezwaar en mompelde nog over hooikoorts, maar het was bijna nacht en we moesten maar van twee kwaden de beste kiezen.
Tien minuten later lagen we al in het hooi en ik was nogal nijdig toen Hans me bij de arm greep en naar het weidehek wees. Inderdaad, de toestand leek niet best. Daar waren twee lichten op de weg en we hoorden stemmen. ‘Die oude heks heeft ons het hele dorp op de hals gestuurd’, meende Hans. ‘Ze jagen ons hier weg’.
‘Dat nooit’, zei ik, ‘hier heb jij een hark, ik neem de bahco sleutel en we verdedigen ons tegen dit volk’. De dorpsbewoners dropen echter langzaam af en wij konden verder slapen.Hans rolde zich onophoudelijk heen en weer, hij werd geplaagd door de muggen. Plotseling sprong hij op: ’Bervo, wat is dat?’ Er klapwiekte fladderend iets vlakbij.
Ik zag het meteen. ‘ Maak je niet bang, het is een vleermuis’. Eindelijk vielen we in slaap.
We werden wakker door de natte nevel en dat dwong ons om onze verstijfde ledematen te rekken om ze weer lenig te krijgen. Snel stapten we op en vertrokken zonder te eten tot we een plekje zouden vinden om ons iets te eten te maken. Na een uurtje rijden kwamen we bij Jad- Mois, een onaanzienlijk stadje aan de rand van een woest en bergachtig landschap.
Als we geweten hadden hoe groot dit onherbergzame landschap was hadden we eerst onze inwendige mens wel verzorgd. Zo gingen zorgeloos we dit Moor in zoals de Engelsen zulke streken noemen. Het landschap werd woester en eenzamer. De weg smal en gevaarlijk, woningen (hutten slechts) schaars. Hier en daar zocht een kudde bergschapen hun karig voedsel. Ze liepen zelfs op de weg en keken verwonderd naar ons, hoe wij als brutale Hollanders het waagden om hun domein te betreden.
De natte nevel van die morgen was intussen overgegaan in motregen wat de omgeving nog triester maakte. Het belette ons niet om onder de indruk te komen van dit schilderachtig mooie landschap.
Dan, plotseling op een kale heuveltop, begon de motor te zuchten om even later met een laatste snik midden op de rotsige weg stil te staan. Daar stonden we dan, eenzaam en ver verwijderd van stad of dorp, zonder benzine.
‘Ach Bervo’, riep Hans, ‘wat nu?’ Met kennersblik had ik de omgeving gemonsterd, we stonden op een 500 m hoge heuveltop. Dus even de motor op de vrijloop, een duwtje en heerlijk rolden we er af. De volgende kleine heuvel kregen we bijna en daarna rolden we er weer de helling af, tot we eindelijk bij een sober huisje kwamen en van de bewoonster, een herderin, wat petroleum kregen.
Er was nog een drupje benzine in de tank. Dat bliezen we in de carburator en hierop konden we starten. Gauw de petroleum erbij in en voort ging het. Zonder verdere ellende kwamen we in Brampton en hier konden we tanken en hadden gelegenheid om te eten. We kochten een stuk brood en een pot thee in een soort pension, naast de winkel van een antiquair.

Onze motor, gepakt en gezakt hadden we bij zijn winkel gezet. Woedend reageerde hij hierop en probeerde de motor te verzetten. Hij was maar kleinen tenger en balde zijn vuisten naar ons toen het niet lukte. Wij lieten ons niet van de wijs brengen en lieten ons het eten goed smaken.
‘Wil je wel geloven’, zei Hans,’ die vent wil onze oude motor in zijn winkel hebben als antiquiteit’. Inderdaad zou het ding geen gek figuur slaan in zijn winkel waarin allerlei rariteiten stonden uitgestald. Maar wij konden hem niet missen, we bestegen ons ros en zetten onze tocht in snel tempo voort Tegen de middag bevonden we ons weer midden in de heuvels, dit keer was alles begroeid met gras en loofhout. Bij een riviertje dat 300 m van de heuveltop af kwam kletteren, stopten we. We hadden ons nl. nog niet gewassen en wilden we ons ook nog scheren voor we in Edinburgh kwamen. Hier hadden we een mooie gelegenheid. De spiegel van de motor zetten we vast tussen een paar klipstenen en ziedaar onze badkamer en scheersalon was klaar, een geweldige gelegenheid in de open lucht.
Daarna maakten we onze maaltijd klaar van een blik Hollands crisis rundvlees en maakten nog een paar foto’s van de bergschapen die hier rondliepen op de weg tussen de heuvels. Dan ging het verder richting Edinburgh dat we tegen 8 uur ’s avonds bereikten.