Hetty Site

Twee vrienden – 7 – In 1935 op de motor naar Schotland

Edinburgh en het Ullswater

Ik was er blij mee en even later vonden we bij een zeker mr Lung in Jeffrey street een onderkomen, nadat we hier opnieuw werden aangeblaft door een tweetal Boarding House honden.
Hier kregen we de volgende morgen tips om bezienswaardigheden op te zoeken. Ik noem vanzelf het historisch kasteel, 248 m boven de stad gebouwd, het gedenkteken van Walter Scott, de grote Schotse schrijver, een heel grote floraliaklok, het Holyrood house, dat gedeeltelijk ruïne is en nog voor militaire doeleinden wordt gebruikt .
Vanwege de nabootsing van de Areopagus van Athene wordt Edinborough ook wel het Athene van het noorden genoemd.
Sjoerd had nog zin om staande vanaf die Areopagus een rede uit te spreken tegen onzichtbaar publiek. We ontdekten ook nog het Nelson Monument en bezochten een zeldzaam groot warenhuis waar we veel bekijks hadden vanwege onze rugzak en het grote mes van Sjoerd. We wisselden nog wat geld bij een bank en om 5 uur waren we terug bij ons pension en werden opnieuw aangeblaft door de nijdige hondjes.
Een uur later zaten we weer op de motor en snelden diezelfde avond 100 km zuidwaarts naar het Lake District. In de buurt van Carlisle, dichtbij de Ierse zee, ontdekten we een weiland met wat hooimijten, voor ons geschikt als nachtverblijf. Het hek was alleen zorgvuldig afgesloten met een ketting met hangslot. Geen nood, met een zware spakenkniptang verbrak ik de ketting en slopen we het weiland in waar achter een hooimijt tal van schapen sliepen. De volgende morgen, zonder thee, waren we vroeg op pad om nog 100 km in snel tempo af te leggen. De Penrith heuvels waren we al voorbij toen we door zo’n verschrikkelijke regen werden overvallen en moesten we schuilen onder een spoorbrug. We begonnen honger en dorst te krijgen. We waren nu dichtbij een soort gebouw dat ik aanzag voor een steenoven. We dachten in zo’n ovenmond wel een lekker vuur te kunnen aanleggen. Daarvoor moesten we eerst nog over een 2 m hoge afrastering van ijzeren staven en prikkeldraad, maar met het vooruitzicht op een heerlijke warme maaltijd en krachtige thee was dat zo gebeurd. Helaas, het mocht niet zo zijn. Er kwamen twee ruige monsters uit die ovenmond, knipperend met de ogen tegen het licht. Het waren twee bruine beren die hier door iemand waren ondergebracht. Ze lieten ons nog net de tijd om weer over de afrastering terug te klimmen.
Intussen was het droog geworden en we kwamen bij het Ullswater aan, een van Engelands mooiste meren, omringd door bergen. Hier sloegen we ons bivak op, maakten een groot vuur en zorgden voor onze maaltijd. Nu besloten we eerst te gaan zwemmen. Wel had een vriendelijke schaapherder ons gewaarschuwd voor koude stromen en gevaarlijk water maar wij de stoere zwemmers van Vordens wateren durfden dat wel aan. We besloten om dwars over het meer te zwemmen dat we schatten op 700m.. Toen we naar mijn mening op de helft waren zag ik bezwaren. Rustend, op de rug liggend op het water bespraken we de toestand. Ik besloot terug te keren, Sjoerd wilde echter over. Toen ik weer aan de wal was zag ik niets meer van Sjoerd. Waar was hij? Aan de andere kant kon hij nog niet zijn. We waren misleid door de bergen op de achtergrond, de afstand was minstens 2 km. Met de kijker zocht ik het meer af, maar ik zag hem niet. Met de hand aan de mond schreeuwde ik zo hard ik kon: ’Sjoerd…!’ Ik vernam niets, de wind stak op en joeg de golven hoog op. Ik werd doodsbang, waar was Sjoerd? Wat hield dit meer verborgen, Ullswater, een geheimzinnig klinkende naam. In mijn verbeelding zag ik al inktvissen verborgen in dit vreemde water, hun grijparmen en zuignappen uitstrekkend naar Sjoerds lichaam. Ze haalden hem naar onder en ik, ik moest werkeloos toezien, kon niet helpen. In mijn verbeelding zag ik al een zwarte spitse kop opduiken, een zeeslang misschien? O Sjoerd, waren we toch maar hier gebleven en ik gooide een stuk rots naar het vermeende zwarte ding dat dan verdween en dan weer op zwiepte. Gelukkig, ik zag weer helder en besefte dat het een dode tak was die ergens vastgedreven zat tussen de rotsblokken. En kijk, hoorde ik niet een zwak geluid van de overkant. Hoorde ik niet roepen:’Bervo… Bervo..!’
Ik greep mijn kijker en ja, daar zag ik aan de overkant mijn vriend op de helling van de berg, lilliputterig klein. Maar hij was het. Een half uur later was hij terug en wij maakten ons klaar om verder te reizen, maar wel nadat ik hem even vaderlijk toegesproken had. We passeerden het bergdorpje Watermillock en reden over de gevaarlijke Kirkstone pas verder langs Windermere.